Niet zo heel lang geleden waren de wederhelft en ik uitgenodigd voor een etentje bij vrienden thuis. In de loop van die namiddag verhuisden we met z’n allen naar fornuis en keukeneiland. Met een aperitief erbij sloegen de wederhelft en ik gastheer en gastvrouw gade. Allebei dachten ze de chef-kok te zijn met een souschef aan hun zijde. De chef-kok was zo (zonder het te weten) souschef van de souschef die zich chef-kok waande. Het was een plezier om naar te kijken. Maar dat was ik al vergeten.
Gisteren hadden wij ook gasten. De voorbereidingen waren getroffen en afspraken gemaakt. Het bakken van de venusschelpen en gamba’s zou de wederhelft (vlak voor het opdienen) voor zijn rekening nemen. Ik deed de rest. Op mijn gemak wat prutsen in de keuken, met lekkere ingrediënten, een goed plan en een glaasje wijn erbij: het is een van mijn favoriete bezigheden. Zo ook gisteren: ik stond in de potten te roeren, de wederhelft verwelkomde de gasten en bracht hen tot bij het keukeneiland. Het was de eerste keer dat ik pottenkijkers in onze keuken duldde en ik weet ook nog dat ik me afvroeg waarom we dat nooit eerder hadden gedaan. Het was buitengewoon gezellig. De risotto stond rustig te pruttelen, glazen werden gevuld en aperohapjes op het keukeneiland gezet.
Alles liep gesmeerd. Ik kon de fakkel doorgeven. Ruilde de pollepel voor een tandenstoker en prikte in een olijf. Nog voor ik de olijf kon doorslikken liep het al mis. ‘Waar heb je margarine voor nodig?’ vroeg ik. De wederhelft wees naar een pan op het vuur. ‘Ga jij die dingen dáár in bakken?’ Hij kneep zijn ogen tot spleetjes: ‘Heb je het over de boter of over de pan?’ vroeg hij. Ook bij de pan had ik mijn bedenkingen, maar de margarine was een groter probleem. Ik dook in de koelkast en nam er twee pakjes goede boter uit. ‘De gewone of de gezouten?’ vroeg ik. ‘De gewone,’ antwoordde de wederhelft. Ik gaf hem de gezouten. Hij rolde met de ogen en ging weer bij het fornuis staan.
‘Oh…’ zei ik. ‘Wat Oh?’ vroeg de wederhelft. ‘Niets, niets. Toch niets bijzonders… Ik dacht dat je eerst de gamba’s zou bakken, en daarna de schelpen,’ opperde ik. ‘Dacht jij dat?’ vroeg hij. Ja knikte ik en nipte zo onschuldig mogelijk van mijn glas. ‘Wil je zelf verder koken?’ stelde de wederhelft voor. ‘Nee, je doet het prima.’ Ik keek naar de gasten. Die glimlachten en knikten driftig met me mee.
De venusschelpen gingen in de pan met wat ajuin, peterselie en een drupje witte wijn. Ondertussen bereidde de wederhelft de gamba’s voor. Het klapperende deksel achter hem verraadde dat het vuur onder de schelpen veel te hoog stond. Met een afleidingsmanoeuvre wrong ik me tot bij de knoppen en zette het vuur wat lager. Het deksel kwam tot rust, net zoals ik. ‘Wat doe je daar?’ vroeg de wederhelft. ‘Huh?’ ik draaide me pijlsnel om. ‘Niets,’ antwoordde ik. ‘Je zette het vuur lager. Ik ben niet dom. Dat doe je altijd,’ zei hij. ‘Maar…’ begon ik. Hij onderbrak me: ‘Niets te maren. Hup, ga terug bij jouw bak olijven staan.’ Met zachte dwang duwde de wederhelft me naar daar waar ik vandaan kwam. Het deksel begon terug te klapperen.
Ik stak een olijf in mijn mond en probeerde me te herinneren waar de conversatie met onze gasten over ging. Het schoot me niet te binnen. Ondertussen was het gesprek ook al zo lang stilgevallen dat het me beter leek een nieuw onderwerp aan te snijden. ‘Vakantie,’ zei ik, ‘altijd iets om naar uit te kijken.’ ‘Daar hadden we het net over,’ antwoordde de vrouw. Vanuit mijn ooghoek zag ik dat de wederhelft look in de (te) hete pan uitperste en de gamba’s erachteraan kieperde. De beesten begonnen te sissen, knetteren en ploffen (in die volgorde). Een rokerige walm van verbrande boter verspreidde zich razendsnel door de keuken en de rest van het huis. ‘Zet die dampkap dan toch aan,’ riep ik, ‘en dat vuur lager!’
Net zoals de gamba’s zag het er naar uit dat ook de wederhelft uit zijn vel ging springen. Ik keek naar de gasten, wilde me verontschuldigen, maar dan viel mijn frank: Ze zaten erbij zoals wij enkele weken daarvoor: gniffelend, met pretoogjes en imaginaire puntenbordjes. En de wederhelft en ik – wie chef-kok was en wie souschef zal ik hier in het midden laten – deden waarvoor de communicatiekeuken ontworpen was: In een langgerekte amusante vertoning, zij aan zij, kibbelend verder koken.