GEBEUR-TE-LIJKE ONGEVALLEN

GEBEUR-TE-LIJKE ONGEVALLEN

Betreden op eigen risico

  • Over mij
  • James
  • Reisverhalen
  • Uit de dag gegrepen

Wil je weten wanneer er een volgende blog verschijnt? Vul dan hier je e-mailadres in:

GEBEUR-TE-LIJKE ONGEVALLEN

Betreden op eigen risico

Proudly Powered by WordPress

  • 31 juli 2022

    Hondentaal

    Vrijdagochtend, tien uur. De haarbal en ik verlaten het huis. Op het einde van de oprit scan ik de straat. Links van ons is er niemand te bespeuren. Ik zucht opgelucht; De eerste vijf minuten zullen alvast rustig verlopen. Aangekomen bij de hoek van de straat, kijk ik alle richtingen uit en kies die kant waar er geen andere honden zijn. Want van zodra de haarbal een andere viervoeter in de mot krijgt, kan hij zijn jeugdige enthousiasme niet meer onderdrukken. Een passage verloopt nooit – maar dan ook écht nooit – zonder gedoe.

    We  bereiken het jaagpad. Terwijl de haarbal met zijn neus in het decor steekt, zie ik in de verte onheil naderen: een uit de kluiten gewassen hond die met zijn baasje op de wandel is. Er zijn voorlopig geen uitwijkmogelijkheden dus parkeer ik James langs de kant van de weg en laat hem naast mijn voet zitten. En blijven. Hij doet het voorbeeldig. In tegenstelling tot zijn soortgenoot. Grollend en met de haren omhoog komt ie dichterbij.

    ‘Mag heum is snuffele?’ vraagt de eigenaar van de groller. Ik aarzel en zelfs bij James is er van keer weinig animo te bespeuren. ‘Die ‘n van ulle is toch ne brave, hé?’ De absurditeit van de vraag dringt traag tot me door. Zwanst die man? Zijn hond staat op het punt de mijne te verorberen en het zou míjn viervoeter zijn die gevaarlijk is? ‘Deze wel. De jouwe daarentegen,’ antwoord ik. Pas dan lijkt de passant te beseffen dat we niet echt openstaan voor een verkennende snuffelronde. Met de lijn strak gespannen wandelen ze van ons weg.

    ‘Vrij,’ zeg ik tegen de haarbal en begin terug achter hem aan te slenteren. Er is niets leuker voor hem dan door de hoge graskant te struinen. Ik onderga het trage tempo vandaag en neem de omgeving helemaal in me op. Een boot. Paarse bloemen, gele bloemen. Een aanstormend peloton coureurs. Een scholekster. Een gepensioneerd koppel op elektrische fietsen. Een jogger. Huh? Wat loopt daar nu naast? Een kleine hond? Geïntrigeerd blijf ik naar het komische duo kijken.  Een onverzorgde man in trainingspak en een kleine Franse bulldog die – letterlijk – uit zijn vel lijkt te springen, komen ons achternagehold. Net wanneer ik dacht dat het vandaag niet veel gekker meer kon worden, stopt de man op een kleine afstand van ons, hijgend en met de handen op de knieën.

    ‘Kijk Maurice,’ hapt de man naar adem, ‘wat toevallig dat we een ander hondje op onze wandeling tegenkomen. En wat denk je, Maurice? Zou dat ander hondje met jou willen spelen? Wat? Wil je vragen of het hondje mee naar de hondenweide wil gaan? Dat zou je wel willen, hé Maurice. Met het hondje op de hondenweide gaan spelen. Zouden we het vragen?’ James is ondertussen extatisch, maar geen haar op mijn hoofd dat eraan denkt dat ik hem op dezelfde manier zou aanspreken. ‘Ik denk dat James ook graag wil spelen.’ ‘De hondenweide is hier vlakbij,’ vergoelijkt de man zichzelf. ‘Dat weet ik. We wandelen wel even mee.’

    Op de wei rennen de twee viervoeters als bezetenen achter elkaar aan. De man knoopt een gesprek met me aan. Dat hij zelden iemand op de hondenweide tegenkomt en dat dat zo jammer is. Hij polst naar waar ik woon, wordt euforisch als hij hoort dat we vlakbij elkaar wonen en stelt voor om vaker af te spreken op de wei. ‘Je kan bij mij komen aanbellen, ik ben altijd thuis. Je wandelt dan door naar de weide hier en ik ben er dan tien minuten later.’ Op hetzelfde moment zie ik dat Maurice mijn haarbal voor de derde keer langs achter probeert te pakken. De man ziet het ook en rent naar de honden toe. Hij graait naar zijn hond, mist, struikelt en gaat in een vloeiende beweging, net naast de honden, tegen de vlakte. Zijn hond verliest in de commotie zijn focus niet en blijft naar een opening zoeken, terwijl James – hijgend van vermoeidheid – naar een overvliegende duif staart.  

    Waar ben ik terecht gekomen? Gefrustreerd roep ik: ‘Bijt dat mormel toch in de ballen!’ De man die ondertussen moeizaam recht kruipt, grijpt instinctief naar zijn kruis. Ik sla een hand voor de ogen en schud het hoofd. Waarom ben ik toch meegekomen naar deze hondenweide? Ik lok mijn haarbal met de magische woorden: ‘James Koek!’, lijn hem aan en maak me uit de voeten. Langs deze weg wandelen we nooit meer.

  • 17 juli 2022

    De laatste Zwembeurt

    18°c gaf de thermometer in rode digitale cijfers aan. Met enige terughoudendheid stak ik mijn grote teen in het water. Vréselijk. Waarom deden ze er geen twee of drie graadjes bij? Dat zou het zwemmen zoveel aangenamer maken. Maar kom, ik was daar om baantjes te trekken, niet om te zeuren over de watertemperatuur. Mijn spieren zouden snel genoeg opgewarmd zijn. Ik moest alleen nog de juiste baan uitkiezen.

    Er waren er vier, netjes van elkaar gescheiden door aan elkaar geregen rode en witte ballen. Aan de rechterzijde was er een trage baan, waarin de iets oudere dames zelfs de haren die onder hun badmuts kwamen uitpiepen, drooghielden. Héél kunstig zwommen ze met de schouders ver boven het watervlak uit. In combinatie met de continue stroom kletspraat vergde die zwemstijl zo veel energie, dat er hen niets meer restte om iets van snelheid te maken. De file die zich achter de dames had opgehoopt was weinig aanlokkelijk, dus verschoof ik mijn focus naar de andere zwemmers. In de baan ernaast crawlden er twee jongmannen in nauw aansluitende speedo sneller dan hun schaduw en in de twee resterende banen varieerde de snelheid van gewoon rap tot héél rap. Ik zou uit mijn pijp moeten komen.

    Met mijn duikbrilletje op, sloot ik – in de minst ‘rappe’ baan – achter de snelste zwemmer aan. Niet dat ik hem zou kunnen bijhouden, maar het zou lang genoeg duren voordat hij aan mijn voeten kon komen kietelen. Eén kilometer zwemmen was het doel. Veertig keer de kant aantikken. En dat binnen het halfuur.

    Tik. Achttien. Tik. Negentien. Wat was ik goed bezig. Tot ik iets bizars onder water zag. Zonder vaart te minderen ontweek ik het obstakel. Had ik dat goed gezien? Tik. Twintig. Een wc-papiertje. Hoe kwam dat in hemelsnaam in het water terecht? Was het aan een voet blijven plakken? Was het gebruikt? Tussen bil en broeksrand blijven steken? En hoe kon het dat zo’n superdun velletje heel kon blijven? Tik. Eenentwintig.

    Heel? Waar haalde ik het? Bij de volgende passage was het in twee gebroken. Daarna in vier. De destructie ging exponentieel door tot het papiertje niet meer was dan een wolk fijne pluche. Tik. Zesentwintig. Het angstzweet brak me uit (inderdaad, zelfs onder water kan je zweten). Zou ik van baan veranderen? Er gewoon uitstappen? Die wolk pluche was toch het zuiverste bewijs dat een zwembad een gore bak smerig water is? Tik. Zeventwintig.

    Aargh! Wat voelde ik daar aan mijn voeten?  Gedver! Ik werd ingehaald. Dat stom papiertje had me doen vertragen. Ik keek achterom. De file van de twee nijlpaarden in baan één verdween in het niets bij de mijne. Een crawlzwemmer naast me, spette dan ook nog ’s hard in het water. Ik schrok op. Mijn benen zakten naar beneden en ik schakelde over van schoolslag naar baksteenslag. Lichtjes in paniek hapte ik nog naar adem. En Gulp! Daar ging een grote teug water binnen.

    Elk mogelijk alarm in mijn lichaam ging af. Gelukkig, met ondersteuning van de file achter me geraakte ik aan de kant. Een iets té behulpzame hand gaf mijn achterwerk een stevige duw waardoor ik als een aangespoelde walrus proestend op het droge belandde. Daar bleef ik even liggen. De badmeester had de wellevendheid toch even te komen informeren naar wat er precies gebeurd was. Op zijn slippers kwam hij mijn kant uit gesloft. ‘Alles oké madam? Is er iets voorgevallen?’ ‘Ik… Ik… Papiertje… Stuk… Smerig…’. De badmeester trok een wenkbrauw omhoog. Hij zou nooit toegeven dat zijn water de smerigste boel in de wijde omtrek was. Ik stond op en droop af.

  • 3 juli 2022

    Steenezels

    Hoe gezellig het interieur van onze stamkroeg ook mag zijn, de hoge lambrisering en meubilair zijn zo donkerbruin dat het er dag en nacht schemerig is. In de donkerste periode van het jaar nodigt het uit om er onder de kerstverlichting (die trouwens het hele jaar door brandt) uren door te brengen. Maar in de zomer zijn we maar wat blij dat we kunnen verkassen naar het terras met zijn versleten parasols en wankele tafeltjes. Bierviltjes in twee of vier plooien en de juiste tafelpoot uitkiezen om ze er vervolgens minutieus onder te schuiven, is hier tot een ware kunst verheven.

    Met onze hond, James, aan onze voeten bestellen we een tweede rondje bollekes. Heerlijk toch! Iedereen is gelukkig. De staminees groeten elkaar hartelijk. En één in het bijzonder komt langs voor een stevige knuffel. Gewoon al voor dit moment overweeg ik nooit langer dan drie seconden mijn alcoholconsumptie te minderen.

    Ook fietsende passanten worden aangetrokken tot de gezellige bedoening hier. Ik gok dat het hoopje elektrische fietsen, half op de stoep en half op het terras geparkeerd, toebehoort aan het onbekende, en tot daarnet nog bevriende, viertal twee tafeltjes verder. Zo even gingen ze nog op in het decor, maar naarmate ze steeds luider beginnen te praten worden de oren op het terras gespitst. De blikken van de andere staminees kruisen elkaar veelzeggend. Het is onmogelijk het gesprek dat het viertal voert nog te negeren.  

    ‘Ik ben behoorlijk koppig, maar jij…’ De man die met zijn rug naar ons zit wijst naar zijn evenbeeld met baard aan de andere kant van de tafel: ‘… jij spant de kroon!’ ‘Koppig is zo negatief,’ sust de vrouw naast hem. Naar wat ik vermoed dat het haar schoonzus is, vult de dame aan: ‘Koppig zijn is heus niet hetzelfde als discuteren.’ ‘Dankjewel zoet,’ antwoordt de man met de baard en kijkt daarbij met tot spleetjes geknepen ogen naar zijn broer: ‘Het is afhankelijk van de manier waarop je de zaken verwoordt.’ ‘Daar gaat het niet om! Koppig zijn is het doorduwen van meningen. En dat doe jij als geen ander!’ antwoordt die. ‘De. Pot. Verwijt. De. Ketel!’ sneert de man met de baard terug. Hij spuugt de woorden uit. Ik zie met afgrijzen de speekseldruppeltjes in de glazen van het gezelschap belanden.

    Mijn wederhelft geeft me een stomp. ‘Stop met die mensen zo af te luisteren. Het wordt gênant,’ sist hij. ‘Ik luister die mensen n…’ Zijn priemende blik zet me op mijn plaats. Ik was ze wel aan het afluisteren en in gedachten was ik dit stukje al aan het schrijven. ‘Wie is bij ons de koppigste?’ vraag ik met gespeelde onschuld. ‘Dat is een retorische vraag waarop we beiden het antwoord weten,’ antwoordt de wederhelft overdreven serieus. Dit laat ik niet over mijn kant gaan. Wat denkt hij wel? Ik ben echt niet koppig in de negatieve zin van het woord. Dus ik antwoord: ‘Ik sta heus wel open voor argumentatie! En in tegenstelling tot jou, denk ik niet zwart-wit. Het is niet omdat ik een goed onderbouwde mening trouw blijf dat dat betekent dat ik koppig ben.’

    De wederhelft nipt van zijn bolleke in een poging zo zijn plezier te kunnen verbergen. Het lukt hem niet. Maar nog voor ik opnieuw van leer kan trekken, zucht hij met een glimlach: ‘Wie zegt dat ik het over jou had, schat? Volgens mij is de koppigste van ons, de haarbal die hier aan onze voeten ligt. Maar als jij je zo aangesproken voelt, moeten we de fakkel van James misschien wel aan jou doorgeven.’

  • 19 juni 2022

    Hussein

    Hij reageerde gespeeld teleurgesteld: ‘Nog nooit? Nog nooit?’ Zijn stem schoot twee keer enkele octaven de hoogte in. Ik schudde wat gegeneerd het hoofd. ‘Heel veel andere landen, maar Jordanië nog nooit.’ Ook hij schudde zijn hoofd. Wat meewarig, alsof hij me máár wat zielig vond. ‘Jordanië staat wel op mijn bucketlist,’ verdedigde ik me. Dat was nog geeneens gelogen. ‘Toch, is het er nu niet erg gevaarlijk? Daar in het Midden-Oosten?’

    Hij schudde opnieuw het hoofd, maar ditmaal oprecht verontwaardigd. De beperkte tijd die we nog hadden negeerde hij. Jordanië was groots! De koning veruit het beste wat het land overkomen was. Alle bevolkingsgroepen leefden er vreedzaam samen. Christenen, Joden, Moslims, Boeddhisten, noem maar op. En iedereen die aan de grens stond en daar anders over dacht werd door de koning onverwijld teruggestuurd. In Jordanië was alles vreedzaam. Toen hij, Hussein, achttien was vroeg er iemand welk geloof hij beleed. Hij had geen idee. Iedereen was in ieders huis welkom. Hij wandelde overal binnen. In kerken, moskeeën, tempels… Er was geen discriminatie. Geen racisme. Geen honger en geen dorst.

    Waarom hij het beloofde land verliet? Ze zochten in Europa arbeiders om asbest te verwijderen. Hij wist niet hoe kwalijk die job zou zijn. Hij zou goed geld verdienen en snel weer naar Jordanië kunnen teruggaan om een gezin te stichten.

    Waarom hij niet naar zijn geboorteland terugkeerde? Asbestose, mevrouw. Hij kon niet terug. Omdat hij te ziek was, en niet meer werken kon. Hij had geen longinhoud meer en geen kinderen die voor hem zouden kunnen zorgen. Nu was hij te oud.

    Maar dan volgde er een grote glimlach. Hij zou zijn familie bezoeken. Zijn broers en zussen. Wat keek hij daar naar uit! Over veertien dagen vertrok hij. Een vakantie van vier weken. Elke dag zou hij me foto’s doorsturen van zijn prachtige land en haar inwoners. Ook ik keek er naar uit.

    Deze week stuurde hij me een eerste foto. Het was een attest van de dokter. Hij mocht niet reizen. Ik belde hem op. De asbestose tastte niet enkel zijn longen aan. De dokter sprak van uitzaaiingen in de pancreas en lever. Zijn reis zou worden uitgesteld en niemand die hem zeggen kon hoelang…

  • 5 juni 2022

    De Vlieg

    Ik wandelde langsheen een bosrand. De zonnestralen deden mijn huid tintelen. Vitamine D werd haast voelbaar subcutaan aangemaakt. Het zoemen van de insecten die, net zoals ik, genoten van de intense natuurlijke warmte, overstemde de artificiële geluiden van bosmaaiers en bladblazers in de verte. Eén insect in het bijzonder zoemde veel luider dan de anderen. Was het zo dichtbij? Gedver, het beest landde net boven mijn lippen.

    In plaats van het weg te wapperen had ik het lumineuze idee om het ongedierte weg te blazen. De lippen ferm op elkaar geperst haalde ik via de neus diep adem om het daarna – dat was het plan – met een stevige luchtverplaatsing andere oorden te laten opzoeken. Ik zoog zo hard ik kon via de neus mijn longen vol en… floep: daar ging ie! Minutenlang voelde ik het beestje spartelen en hoorde ik het zoemen in een holte tussen neus en oogkas. Lichtjes in paniek repte ik me naar de huisarts.

    ‘En wat denkt u dat er in uw sinusholte zit?’

    ‘Een vlieg dokter. Of een ander vliegbeest. Maar ik heb dat beest dus…’

    ‘… Opgesnoven, nabij de bosrand. Jaja, dat vertelde u me eerder al.’ Hij keek me vanachter zijn lampje en lange pincet argwanend aan. ‘Ik kan werkelijk niets zien, hoor.’

    ‘Ik voelde het nochtans erg lang spartelen. Hier.’ Ik wees daarbij gericht naar de plek waarvan ik zeker was dat het beest er nog moest zitten. Toch? Waar had het anders naar toe kunnen zijn?

    Terug buiten op de stoep, een fortuin lichter na de spoedconsultatie, huiverde ik bij het idee dat ik een ongewilde gast met me mee naar huis zou nemen. De dagen daarna was de snottebellenproductie van die aard dat ik amper nog onder de mensen durfde te komen. Dag en nacht, snoot ik zakdoeken vol.

    Tot drie dagen later, met een hevige niesbui, de vlieg naar buiten werd gekatapulteerd. Ingekapseld in geel slijm lag het als een stilleven in de laatste propere zakdoek die ik nog had. ‘Zie je wel! Zie je wel!’ Ik wilde de wereld laten zien dat ik toch niet gek geworden was. Een foto zou ik nemen en die naar mijn huisarts doorsturen, met hetzelfde onderschrift: ‘zie je wel!’ Maar ik hield me in en stak de zakdoek discreet weg. Ik zou straks mijn trofee nog ’s bewonderen. In mijn eentje. Zonder getuigen. Dit was míjn vlieg.

  • 22 mei 2022

    Het Dansje

    Vakantie! Heerlijk! Een huisje gehuurd. Midden in de natuur. Oké, midden in een woonwijk die midden in de natuur ligt. Maar rustig! Omgeven door vogelgezang. De wind die door de bomen ruist. Geritsel van een muisje in het gras. Bloemen die ontluiken. De buurvrouw die verontschuldigend haar hand opsteekt omdat ze persé vandaag het gras wil afrijden. Maar oké, het is een weekdag, buiten seizoen… Wat wil een mens? Het vakantiehuis heeft buren. En buren maaien gras. Ook in de maand mei.

    Boekje lezen, wandelingetje, aperitiefje, de barbecue aansteken, snel wat groenten op tafel, de koekoek die op de achtergrond van zich laat horen. De mussen die op de voorgrond een hels kabaal maken en een verre buurman die een plaat oplegt. Een eentonige beat; één twee – drie vier (hoog hoog – laag laag), een synthesizereffectje dat een golf of zoiets moet voorstellen, nog een aanzwellende viool… en dan wordt het muziekje afgebroken. Het duurde niet langer dan twintig seconden. De rust herstelt zich. Er wordt bijgeschonken. Blauwe hemel. Ondergaande zon. Zelfs de mussen deren me niet.

    Ook de buurman niet die hetzelfde liedje terug opstart. Net iets luider deze keer. Het dom commercieel discotheekdeuntje, door een Regi-adept in twee minuten in elkaar gestoken, stopt weer abrupt. De buurman heeft ongetwijfeld problemen met zijn muziekinstallatie. De stilte die erop volgt, wordt al snel terug overgenomen door de kwetterende vogels. Het vlees op de barbecue wordt omgedraaid. Ik nip van mijn glas en krijg een eerste lookbroodje voorgeschoteld. Dit is genieten…

    En daar gaat ie terug. De buurjongen – ik heb beslist dat hij een tiener moet zijn – zet opnieuw dezelfde plaat op, die na een twintigtal seconden stopt, zonder dat het lied af is. Hij is ongetwijfeld zijn dansje aan het oefenen om dit weekend indruk te maken op het meisje waar hij al zo lang een oogje op heeft. Met de afstandsbediening (bestaat die nog?) in de hand, zapt hij het nummer steeds terug naar het begin, totdat zijn danspasjes perfect passen op de eentonige muziek.

    Wat als de dj op de lokale scoutsfuif dit nummer niet wil draaien, vraag ik me af. Die kans lijkt me behoorlijk groot. De afgezaagde synthesizerdinges zouden door een kinderhand in elkaar geflanst kunnen zijn. Binnen de vijf minuten! En waarom zet die pipo zijn muziek steeds luider en luider? Daar waar de muziek eerst duidelijk uit het oosten kwam, galmt die nu rond het huis van de buren. Steeds hetzelfde eentonige muziekje belaagt me vanuit elke windstreek. Hémel! Zelfs op een weekdag is dit irritant!

    Ik roep naar mijn wederhelft: ‘Waar komt in godsnaam dat vervelend riedeltje vandaan?’ Hij kijkt wat onbeholpen van het aangebrande vlees naar mij. Steekt zijn handen tot op schouderhoogte in de lucht en buigt zich dan terug over zijn mannenzaak. Ik krijg het op mijn heupen en begin naar de oorzaak van het gejengel te zoeken. Die jongen oefent niet op zijn slaapkamer. Nee, hij oefent op een rondrijdende discobar. Zo dadelijk verschijnt ie hier in de straat, op een kar getrokken door een tractor, want die muziek komt al lang niet meer van een idyllisch zolderkamertje.

    Ik focus op het geluid, probeer de locatie te traceren… Daar is ie! Oh God, het is niet waar: een ijscokar… Drie grote afbeeldingen van hoorntjes met bolletjes die – op een rij – de ogen, de mond en de oren bedekken. De boodschap is duidelijk. Horen, zien en zwijgen, Els. Ik kieper de inhoud van mijn glas achterover en laat me de rest van de avond niet meer horen. De verliefde jongen op zijn zolderkamer was zoveel charmanter.

    Ijscokar – dagelijks te aanhoren in Sourbrodt en omgeving
  • 8 mei 2022

    De Stoelendans

    Onze weg leidde die keer weinig verrassend langsheen de enige staminee die ertoe doet. ‘Laten we hier halthouden’, zei de wederhelft. Ik stemde welwillend in, duwde de zware massieven deur open en stelde onmiddellijk vast dat er aan ons tafeltje een stel wildvreemden zat. ‘Wat nu?’ fezelde ik tegen de wederhelft. Hij scande de andere tafels en keek op zijn horloge. ‘We kunnen niet anders,’ fluisterde hij, wijzend naar het tafeltje ernaast. ‘Van zo gauw dat gezelschap daar weg is, verplaatsen we ons.’ Dat was een strak plan.

    Niet helemaal op ons gemak zetten we ons in de normaal gezien vertrouwde omgeving neer. De Gazettenlezer kon elk moment binnenvallen en wij zaten aan zijn tafel. Met één oog op de deur en het andere op de indringers, nipten we van ons bolleke. Hun glazen waren bijna leeg, een van de mannen wenkte de waard, en… nee toch… ze bestelden een nieuw rondje.

    Het plan om snel ons tafeltje te kunnen innemen viel in duigen. ‘Verdorie’ zei ik en onmiddellijk daarop nog ‘s, want de Gazettenlezer stapte binnen. Hij keek ons wat verveeld aan. We moesten toch weten dat hij élke dag, hier aan dít tafeltje, zíjn krant kwam lezen. Pas dan viel zijn oog op de vreemden die aan onze tafel zaten. Hij gromde, keek hen kwalijk aan en positioneerde zich recht tegenover hen, aan het tafeltje van de Lisa.

    Geen vijf minuten later, stond zij – op haar beurt – voor haar tafeltje dat nu ingenomen was. En waar moet ik zitten dan? gebaarde ze met de handen in het rond wijzend. We haalden samen met de Gazettenlezer onze schouders op en keken daarbij beschuldigend naar het gezelschap dat niemand kende. Met pruilende lippen zette ze zich in het hoekje van waaruit de Graaf dagelijks het café overschouwt. Ze deed zelfs haar jas niet uit.

    En ja hoor, je had er vergif op kunnen innemen, maar ook de Graaf deed wat later zijn intrede. Onbeholpen bleef hij in het midden van het café rondjes draaien. De waard probeerde hem te kalmeren. Maar helemaal uit zijn element, wilde de Graaf helemaal nergens gaan zitten.

    De Walter had zich, schouder tegen schouder, tussen de tooghangers gezet. De Sooi tenslotte schoof op de bank wat dichter naar de Jef toe, waarbij ze – voor zover dat nog mogelijk was – een respectabele afstand probeerden te bewaren. Het stel vreemden zat zo ingesloten tussen een heleboel staminees, die met gekonkelfoes en de armen gekruist, hen afwisselend vernietigend aankeken. Ongetwijfeld vonden ze het ondertussen maar een manke boel want ze kapten de inhoud van hun glazen snel naar binnen en sommeerden de waard om af te rekenen.

    Samen met de deur die achter hen werd dichtgetrokken, ging er een zucht van opluchting doorheen de staminee. Stoelen werden verschoven, plaatsen gewisseld, glazen geklonken en drankjes bijbesteld. Een eerste lachsalvo golfde van de toog naar de wc’s. De waard zette de muziek wat luider. Alles was terug bij het oude. En zo was het goed.

  • 24 april 2022

    Door weer en wind

    Ik woon daar waar ’s morgens de file naar de stad begint, en ’s avonds oplost. Stel dat ik met de wagen zou gaan werken, begint het aanschuiven al op de oprit. Het openbaar vervoer als alternatief, hoor ik u opperen? Wel, zelfs te voet ben ik sneller in de stad. Dus om de verplaatsing naar en van het werk zo efficiënt mogelijk te laten verlopen, restte me slechts één optie: fietsen.

    Dat te doen met een gewone fiets, is nooit in me opgekomen. U moet weten, ik ben niet bepaald van het sportieve type. De enige reden waarom ik tot op de dag van vandaag nog nooit een sportblessure opliep, is domweg omdat ik nooit sport. Ik schafte me dus een elektrisch exemplaar aan. Zo’n gewone. Geen gedoe met een nummerplaat. Het hoeft niet supersnel. Die maximumsnelheid van vijfentwintig kilometer per uur is best. Het is uiteindelijk een win-win; Ik doe alsof ik de trappers ronddraai en de motor doet de rest. Bovendien moet er geen helm op, niets zit een zonnebril in de weg, ik kan genieten van de wind in de haren en hoef geen claxon of achteruitkijkspiegel op mijn stuur te monteren.

    En zo vertrok ik vorige week, na een dag werken, huiswaarts. Volledig uitgerust om de voorspelde code geel te trotseren. Een stel hevige rukwinden, één pittige hagelbui, opgesmukt met een donderslag en als kers op de taart nog wat striemende regen. Niets hield me tegen. De mantra dat ik er met de wagen nog veel langer over zou doen, maakte dat ik de motor moedig draaiende hield.

    De aprilse gril ruimde plaats voor een streepje zon. Alles kwam in orde. Op mijn route passeerde ik iets verderop nog wel het parcours van een gerenommeerde wielerwedstrijd, maar wat zouden de kansen zijn dat ik de renners op die korte kilometer daadwerkelijk zou passeren? Klein? Dacht u?

    Wel… vlak nadat de twee vluchters met een in hun nek briesend peloton voorbij gezoefd waren, begonnen de toeschouwers ongecontroleerd over het fietspad te lanterfanten. Ik belde zo hard als ik kon, maar het mocht niet baten. Ik ging in de remmen, slalomde nog enkele meters uiterst voorzichtig door de mensenzee, totdat ik moest stoppen voor twee wielertoeristen die het nodig vonden hun fietsen dwars (!) over het fietspad te parkeren. Luid vloekend geraakte ik ook dat obstakel voorbij waarna ik me opnieuw lanceerde om de laatste kilometers huiswaarts af te werken.

    Had één van die dwarse mannen toch wel niet de moeite genomen om me achterna te spurten: ‘Madammeken, we zijn allemaal fietsliefhebbers. Ge had u ook kunnen aanpassen.’ Allemaal fietsliefhebbers!? Wat haalde die clown in zijn belachelijke wielerpakje in zijn hoofd? Had hij mij al eens goed bekeken? De haren en schoenen zeiknat, er lagen zelfs nog hagelbollen in de kap van mijn regenjas die door de hevige rukwinden steeds van mijn hoofd gleed. ‘Zie ik er echt uit alsof ik DIT voor mijn plezier doe? riep ik verontwaardigd terug.

    ‘Dacht ik wel’, antwoordde hij smalend. De stoom kwam mij inmiddels uit mij oren. ‘Dit, mijnheer, noemen ze Woon-Werk-Verkeer! En ik HAAT dit!’

    ‘Dacht ik wel’, bleef hij herhalen terwijl hij van me wegreed. ‘Dacht ik wel…’ Ik wilde de man te lijf gaan. Tegen mijn topsnelheid van vijfentwintig kilometer per uur stampte ik hem achterna, maar de wielertoerist bleef op vijftig meter afstand voor me uit rijden, terwijl de speed pedelecs zonder moeite, eerst mij, en dan hem, voorbijraasden.

    Badend in het zweet en paars aangelopen kwam ik thuis aan. ‘Hoe was je dag, vandaag?’ vroeg de wederhelft, wanneer ik briesend de woonkamer binnenstapte. Zonder woorden nam ik de computer en bestelde alvast een fietshelm, een achteruitkijkspiegel en een nummerplaat…

  • 10 april 2022

    Een warme douche

    Ik probeer voor de -tigste keer de verwachtingen van de dame aan de andere kant van de lijn bij te stellen: ‘Beste mevrouw, zelfs als hulpverlener kan ik geen wonderen verrichten. Zaken die we niet kunnen veranderen, zullen we moeten verdragen’.

    ‘Het is niet eerlijk, zeg ik je! Wat met een bejaarde alleenstaande dame zoals ik? Ik krijg niets!’

    Ze heeft gelijk. Het leven is niet eerlijk… En nee, ze heeft ongelijk. Ze krijgt wél iets. Een mooi pensioen, ongetwijfeld één waarvoor ze hard heeft moeten werken, maar het blijft een mooi pensioen.

    Ik sluit me af voor een volgende stroom verwensingen, zodat ze niet onder mijn huid zouden kruipen. Met de ogen gesloten beeld ik me in dat ik onder een warme douche sta. Zo onderga ik met een hervonden rust de monoloog van de dame.  Haar giftige woorden vallen uit elkaar in lettergrepen. Klinkers en medeklinkers laten elkaar los, totdat er geen woorden meer zijn. De ontelbare letters zijn warme druppels water geworden. Ze vallen op me neer en glijden van me af. Recht het afvoerputje in.

    ‘Ik verwacht dat jij! Dit! Voor mij! Oplost! Jij wordt toch betaald door de belastingbetaler? Het zijn altijd dezelfde lui die er met de extra voordelen vandoor gaan! Zij krijgen – excuseer – pikken àlles!’

    Het warme water is opgeraakt. De letters ijskoud geworden. Mijn maag balt samen. Wat zou ik graag de puntjes op de i zetten. Maar ik houd me in. Niets van wat ik zeggen kan, zal haar van gedachten doen veranderen. Nog voor ze het telefoonnummer van de sociale dienst vormde, was ze al vastbesloten.

    Ze zou het van de daken schreeuwen! Hoeveel onrecht er haar was aangedaan, na haar scheiding, door haar werkgever, haar kinderen die naar het buitenland verhuisden. Voor vijfentwintig cent vouwde ze de dozen bij een bakker! Haar hele leven vulde ze de ene put met een andere put schulden. Eindjes heeft ze bij elkaar geknoopt. Nooit heeft ze iets kunnen kopen! Uit haar woning gezet om plaats te maken voor vluchtelingen! En ja, nu had ze een goed pensioen, maar dat compenseerde haar leed niet.

    Ik probeer het gesprek af te ronden: ‘Ik kan niet terug in de tijd gaan voor je, mevrouw. Het onrecht dat jou overkomen is, kan ik niet uitwissen. Kan ik nu iets voor je betekenen?’ Dat kan ik niet. Ze is op. Na het gesprek steek ik een aantal brochures in een enveloppe en stuur deze naar haar op. Hopelijk contacteert ze een van de organisaties en kunnen zij haar frustraties wat verzachten. Ze heeft dringend een warme douche nodig.

  • 27 maart 2022

    De Housewarming

    De muze zweeg. De inspiratie was zoek. Kon ik het niet alleen? Hoe deed ik het voorheen? Ik gaf het op. Zoeken had geen zin. Het onderwerp moest mij nog vinden. Ik ging naar buiten en snoof de frisse lucht op. Ramses Shaffy zong me vanop de achtergrond toe: ‘Hoog Sammy, kijk omhoog Sammy. Want daar is de blauwe lucht.’ Ik heette dan wel niet Sammy, toch keek ik omhoog.

    Het eksternest hoog in de oude beuk van de buren was het middelpunt van belangstelling. Wat een cadeau! Nog nooit zag ik tien eksters samen in één boom, zonder dat ze daarbij elkaar in de veren vlogen. Nee, het ging er opvallend rustig aan toe. Amicaal zou ik zelfs durven zeggen. Ik bleef verwonderd naar het schouwspel kijken. Vrolijk krassend voerden ze een gesprek waarbij centraal een koppel duidelijk rond het oude nest van tak naar tak wipte.

    Mijn fantasie ging met me aan de haal. Dit was niet zo maar een vergadering. Dit was een housewarmingparty!

    De schoonmoeder was in de wolken. Haar zoon had het voor elkaar, zo vroeg in het voorjaar.

    En oké, er was nog wat werk aan, meende de vader van de bruid.

    Maar het nest had dan ook een halfjaar leeg gestaan, verdedigde de schoonvader zijn zoon.

    En die zware storm had er ook geen goed aan gedaan, vulde de bruidegom aan.

    Zijn bruid was het met hem eens; het nest was centraal gelegen en het uitzicht prachtig. Vlakbij een bakker ook. Er zou geen honger geleden worden.

    Zes kuikens, daar droomde haar moeder luidop van.

    De schoonmoeder kraste instemmend.

    Twee zwagers van de bruidegom beoordeelden de kwaliteit van de klei en het weefwerk. De basis was stevig en kon makkelijk nog enkele jaren mee.

    De zussen van de bruid kirden zonder ophouden en toonden elkaar hun mooiste blauwe veer.

    Zonder aanleiding vlogen er vier weg. De zussen en zwagers. Zij werden ongetwijfeld nog elders verwacht. De ouders bleven nog even maar verlieten kort daarna ook het feestje. De bruidegom was in de wolken en legde een prachtig glimmend cadeau in het midden van hun eerste nestje.

    De lente was aangebroken.

1 2
Volgende pagina→
 

Reacties laden....
 

    • Volg Volgend
      • GEBEUR-TE-LIJKE ONGEVALLEN
      • Doe mee met 37 andere volgers
      • Heb je al een WordPress.com-account? Nu inloggen.
      • GEBEUR-TE-LIJKE ONGEVALLEN
      • Site bewerken
      • Volg Volgend
      • Aanmelden
      • Inloggen
      • Deze inhoud rapporteren
      • Site in de Reader weergeven
      • Beheer abonnementen
      • Deze balk inklappen