De wandeling eindigde in een koffiebar met een menukaart die voor ieder van het gezelschap wat wils beloofde. Er werd druk overlegd: “Wat neem jij?” “De soep?” “De eieren?” “Toch een croque?” “Juffrouw! Wat is de dagsoep?” “Savooi en koolrabi?” “Jakkes!” “Oh, kijk die taartjes de tafel hiernaast.” “Wat zien die er lekker uit.” “Frambozen, slagroom…” “Kijk, de laatste bladzijde van de menukaart: er is ook kaastaart…” “… en rijsttaart!” “Ik neem gebak!” “Ik de soep.” “Ik ook.” “Ik twijfel… neem wel koffie.” “Thee…” “De specialiteit van het huis: ice tea van kalissehout met bloedappelsien en kruidnagel.” “Wat is het toch moeilijk kiezen…” Uiteindelijk bleek de grote meerderheid de dagsoep te nemen. Ik gruwelde bij het idee, had mijn zinnen gezet op zo’n frambozentaartje, in combinatie met een keteltje jasmijnthee. Het zou het hoogtepunt van mijn dag worden. Wat zeg ik? Van mijn weekend. Misschien wel van mijn week…
Continu geroezemoes. Het was druk in de koffiebar. Gezellig druk. Ook aan onze tafel. Zo had niemand van het gezelschap gemerkt dat de ouderdomsdeken zijn bril was vergeten. Zonder de menukaart op te nemen, antwoordde hij doorheen het gesprek: “Klinkt lekker. Ik ook. Soep, mét brood? Gebak? Moeilijk kiezen blijkbaar. Wat is er toch veel lawaai. Wat zeg je? Jaja, het is me wat…” Dus er was ook niemand die er aan dacht hem wegwijs te maken of de kaart voor te lezen. We namen allemaal hetzelfde, toch?
De serveuse kwam bij onze tafel staan. “Dagsoep met koffie.” “Dagsoep met koffie.” “Ook, alsjeblieft.” Ik was de eerste die het pact doorbrak met een frambozentaartje en jasmijnthee. De sportman was de tweede: hij koos voor de kaastaart en de huisgemaakte ice tea. Vreemde combo dacht ik nog en dan zei de ouderdomsdeken, wijzend naar de sportman links van hem: “Ik neem wat hij neemt.” Er werd druk gegesticuleerd. Iemand riep nog: “néé, niet doen!” maar de ouderdomsdeken was niet onder de indruk. “Heus wel,” zei hij. De serveuse knikte vriendelijk en nam de benen.
Niet veel later stond ze terug aan onze tafel. “Onze excuses,” zei ze, “maar er is geen frambozentaartje meer.” Jammer van de frambozen, dacht ik, maar een aardbei of bosbes zou me ook smaken. “Nee, mevrouw, de basis van alle fruittaartjes is dezelfde. En het laatste koekje is zonet in de keuken op de grond gevallen.” Dat was wat ze noemen dubbele pech. Met lichte tegenzin koos ik dan maar de kaastaart. De serveuse bedankte me, haastte zich naar de rest van haar bestelling en keerde nog sneller terug. “Opnieuw, onze excuses, maar er is nog maar één stukje kaastaart.” “Geen probleem,” zei de sportman, “ik neem dan wel de rijsttaart.” Dat was one down, one to go. Ik richtte me tot de ouderdomsdeken: “Staat er iets op de kaart dat je misschien…” Ik kon mijn vraag niet afmaken. “Nee,” riep hij, “ik verander niet meer van gedacht!” Ietwat misnoegd nam ik de kaart. De serveuse wipte nerveus van het ene op het ander been. Wees snel, wees snel! Ik koos de appelcrumble, maar kon mijn teleurstelling niet meer verbergen. De serveuse zag het en repliceerde: “ik zal zien wat ik nog voor je kan doen.” Ik bedankte haar vriendelijk. In plaats van naar de toog snelde ze naar de keuken. Nog geen minuut later stond ze terug aan onze tafel: “Mevrouw, ik heb goed nieuws: er is blijkbaar toch nog één taartje. Frambozen wilde u, toch?” Hé, nee, dacht ik. Dat is dat laatste taartje dat tegen de vlakte is gegaan! Maar ik was te laat. Ze was er weer vandoor en kwam ditmaal niet meer terug.
De drank werd gebracht. “Wat is dit?” vroeg de ouderdomsdeken met de neus opgetrokken. “Wat ik besteld heb,” zei de sportman, “ice tea van kalissehout met bloedappelsien en kruidnagel. Had je liever koffie gehad?” “nee nee, dit is prima,” antwoordde de ouderdomsdeken en hij nipte argwanend van zijn papieren rietje. Daarna volgden de grote kommen dampende soep en tenslotte werden de drie gebakjes gebracht. “Wat is dit?” vroeg de ouderdomsdeken opnieuw. “Kaastaart,” zei het gezelschap in koor. “Wat had jij besteld?” vroeg de ouderdomsdeken aan de sportman. “Kaastaart,” antwoordde die. “Dat wist ik niet,” repliceerde de ouderdomsdeken. Hij keek daarbij beteuterd naar het kleine bordje voor hem en daarna verwachtingsvol naar de bollen soep. Het gezelschap schoot in de lach en wanneer de laatste lachgolf was weggeëbd, werd er met liefde brood, soep, drank en taart gewisseld, gedeeld en bijbesteld.
De hectiek ging aan mij voorbij. Mijn taartje gijzelde mijn sociale vaardigheden. Daar zat ik dan, aan de hoek van de tafel. Ik zocht minutieus naar sporen van een val, zag er geen. Verplaatste de intacte frambozen naar de ene en daarna naar de andere kant, de pudding bleek onbeschadigd. Nam een voorzichtige kleine hap, proefde niets verkeerd. De serveuse passeerde onze tafel en knikte naar me. Haar blik viel ook even op het taartje. Ik zou gezworen hebben dat ze spijt had dat ze dat taartje aan mij had gegeven. Niet uit gewetenswroeging, maar eerder uit een onvervuld verlangen. Had ze dit taartje stiekem voor zichzelf bewaard? Hoe lief, dacht ik. Met de grootste dankbaarheid heb ik dat taartje, traag en tot de laatste kruimel, in mijn coconnetje laten smaken. Het werd het hoogtepunt van mijn week.