Het is woensdagmiddag. Ik wandel kriskras door mijn wijk met een lijstje van personen die energieschulden hebben. Outreachen naar mensen die mijn hulp kunnen gebruiken. Her en der bel ik aan. Zeg als de deur opengaat dat ze er niet alleen voor staan. Dat we samen kunnen zoeken naar een oplossing. ‘Samen. Alleen kan ik het niet.’ In mijn farde zitten brochures. ‘Nee, ik ben geen deurwaarder.’ Ook maatschappelijk werk botst op argwaan.
Huizenrijen maken plaats voor verloederde woonblokken. Twintig hoog. Op het pleintje tussen de torens tolt een kunstmatige windhoos de bladeren en het vuil op een hoopje. Naast een muur die in de schaduw naar de hemel reikt, ligt een berg afval die ooit iemands huisraad was. ‘Werk je voor de sociale woningmaatschappij?’ Een vrouw van in de zestig spreekt me aan. ‘Nee, ik help mensen die problemen hebben met energie.’ ‘Jammer. Zie dat sluikstort! Dat kan toch niet.’ ‘Nee, mevrouw. Het is ongehoord. Heb je het al bij de stad gemeld?’ ‘Dan moet ik elke dag bellen. Ga jij mijn telefoonrekening betalen?’ ‘Dat kan ik niet, mevrouw. Zal ik het voor je melden?’ ‘Wil je?’ Ik noteer de coördinaten van de plek waar we ons bevinden en probeer niet stil te staan bij de persoon die zijn of haar leven hier op een hoopje heeft achtergelaten.
Een meisje loopt met een peuter aan de hand. Ze glimlacht. Ik schud de gedachte uit mijn hoofd: Ze kan zijn mama niet zijn. Dat moet haar broertje zijn. Toch?
Ik stop bij het huis van de volgende persoon op mijn lijst. De deur van de rijwoning staat wagenwijd open. Het pand is onderverdeeld in te veel appartementen. Dat verraden de acht bellen en brievenbussen. Ze zijn allemaal stuk. Ik zoek naar een naam op een van de bellen. Twee mannen komen van de trap naar beneden gehold. In een fractie van een seconde moet ik beslissen. Spreek ik hen aan? Ze moffelen wat ze vasthouden in hun jaszakken. De beslissing is snel genomen: ik negeer hen en zij mij. In een finale poging om de persoon die ik zoek te bereiken, steek ik een kaartje in de enige brievenbus die nog een beetje heel is. Zonder hoop dat het ooit gelezen zal worden.
Drie jongens van een jaar of acht, negen, bellen aan bij een rijhuis dat ik nader. ‘Hij is er niet,’ zegt een vrouw in een deuropening. De jongens reageren verwonderd. ‘Is hij opgenomen?’ De vrouw maakt oogcontact met me. Ik zie het verdriet, verscholen in haar kranige houding. Niet in een instelling. Haar zoon is opgenomen in het ziekenhuis. Toch?
Enkele huizenblokken verderop bel ik aan en opent een vrouw van mijn leeftijd de deur. Zelfs bij dit miezerige weer draagt ze een zonnebril. ‘Op zoek naar meneer? Die kan je wat verderop in het café vinden,’ zegt ze. ‘Weet u van een achterstal in het betalen van gas en elektriciteit, mevrouw?’ vraag ik. ‘Ik betaal de huur. Hij de rest.’ ‘Ik vrees dat hij niet alle facturen betaalde. Er dreigt een afsluiting.’ Ze haalt haar schouders op. ‘Het is wat het is. Wat kan ik doen? Hem erover aanspreken? Ik kan niet riskeren op straat te belanden. Ik heb geen familie waar ik terecht kan. Dit is het.’ ‘Weet dat u altijd een keuze heeft, mevrouw.’ Ik schrijf het nummer van de dienst intra-familiaal geweld op een post-it.’ ‘Je kan vrijblijvend met hen praten en daarna beslissen wat je wilt doen.’ Ze zet een stap achteruit, maar bedenkt zich dan en neemt het telefoonnummer aan. ‘Vraag je jouw man dat hij contact met me opneemt. Het is belangrijk.’ Ik overhandig haar het kaartje met mijn contactgegevens. Ze knikt en sluit de deur.
Op mijn terugweg staat een meisje van een jaar of tien met haar veel jongere broertje naar een gesloten raam te roepen. Ik steek de straat over. ‘Kan ik jullie helpen?’ vraag ik. ‘Papa slaapt. Hij hoort de deurbel niet.’ ‘Heb je zijn telefoonnummer? Misschien hoort hij zijn gsm wel.’ Uit haar hoofd dicteert ze tien cijfers. Ik bel de papa. Eenmaal, tweemaal, driemaal. Hij neemt niet op. Wat nu? Verwittig ik de politie? Het meisje leest mijn gedachten. ‘Dat hoeft niet. Dit gebeurt wel vaker. Hij wordt straks wel wakker. En dan opent hij de deur.’ De oplossing is voor haar heel eenvoudig. Een bemoeizuchtige dame zoals ik kan ze missen als kiespijn. Ik buig beleefd het hoofd en keer terug naar kantoor.
Het leven in de wijk 2020 staat mijlenver van het mijne af. Vanavond rij ik op mijn fiets die mijlen ver van de stad vandaan. Fysiek en mentaal. Ik zal langs mijn staminee fietsen waar de stamgasten die buiten staan, me zullen toewuiven. Misschien stop ik wel even om Walter een knuffel geven. Zo een waar we beiden van opfleuren. Ik zal halthouden bij Jos, die winter en zomer, leunend op zijn schop, de buren aanspreekt en hen opvrolijkt met een mop uit de Druivelaar. De mussen zullen kwetterend uit de haag opvliegen en de haarbal zal me kwispelend tegemoet lopen. Ik zal gelukkig zijn en me gelukkig prijzen…
2 reacties op “2020”
Blabla
LikeLike
[…] 2020 op Gebeurtelijke […]
LikeLike