Hoe gezellig het interieur van onze stamkroeg ook mag zijn, de hoge lambrisering en meubilair zijn zo donkerbruin dat het er dag en nacht schemerig is. In de donkerste periode van het jaar nodigt het uit om er onder de kerstverlichting (die trouwens het hele jaar door brandt) uren door te brengen. Maar in de zomer zijn we maar wat blij dat we kunnen verkassen naar het terras met zijn versleten parasols en wankele tafeltjes. Bierviltjes in twee of vier plooien en de juiste tafelpoot uitkiezen om ze er vervolgens minutieus onder te schuiven, is hier tot een ware kunst verheven.
Met onze hond, James, aan onze voeten bestellen we een tweede rondje bollekes. Heerlijk toch! Iedereen is gelukkig. De staminees groeten elkaar hartelijk. En één in het bijzonder komt langs voor een stevige knuffel. Gewoon al voor dit moment overweeg ik nooit langer dan drie seconden mijn alcoholconsumptie te minderen.
Ook fietsende passanten worden aangetrokken tot de gezellige bedoening hier. Ik gok dat het hoopje elektrische fietsen, half op de stoep en half op het terras geparkeerd, toebehoort aan het onbekende, en tot daarnet nog bevriende, viertal twee tafeltjes verder. Zo even gingen ze nog op in het decor, maar naarmate ze steeds luider beginnen te praten worden de oren op het terras gespitst. De blikken van de andere staminees kruisen elkaar veelzeggend. Het is onmogelijk het gesprek dat het viertal voert nog te negeren.
‘Ik ben behoorlijk koppig, maar jij…’ De man die met zijn rug naar ons zit wijst naar zijn evenbeeld met baard aan de andere kant van de tafel: ‘… jij spant de kroon!’ ‘Koppig is zo negatief,’ sust de vrouw naast hem. Naar wat ik vermoed dat het haar schoonzus is, vult de dame aan: ‘Koppig zijn is heus niet hetzelfde als discuteren.’ ‘Dankjewel zoet,’ antwoordt de man met de baard en kijkt daarbij met tot spleetjes geknepen ogen naar zijn broer: ‘Het is afhankelijk van de manier waarop je de zaken verwoordt.’ ‘Daar gaat het niet om! Koppig zijn is het doorduwen van meningen. En dat doe jij als geen ander!’ antwoordt die. ‘De. Pot. Verwijt. De. Ketel!’ sneert de man met de baard terug. Hij spuugt de woorden uit. Ik zie met afgrijzen de speekseldruppeltjes in de glazen van het gezelschap belanden.
Mijn wederhelft geeft me een stomp. ‘Stop met die mensen zo af te luisteren. Het wordt gênant,’ sist hij. ‘Ik luister die mensen n…’ Zijn priemende blik zet me op mijn plaats. Ik was ze wel aan het afluisteren en in gedachten was ik dit stukje al aan het schrijven. ‘Wie is bij ons de koppigste?’ vraag ik met gespeelde onschuld. ‘Dat is een retorische vraag waarop we beiden het antwoord weten,’ antwoordt de wederhelft overdreven serieus. Dit laat ik niet over mijn kant gaan. Wat denkt hij wel? Ik ben echt niet koppig in de negatieve zin van het woord. Dus ik antwoord: ‘Ik sta heus wel open voor argumentatie! En in tegenstelling tot jou, denk ik niet zwart-wit. Het is niet omdat ik een goed onderbouwde mening trouw blijf dat dat betekent dat ik koppig ben.’
De wederhelft nipt van zijn bolleke in een poging zo zijn plezier te kunnen verbergen. Het lukt hem niet. Maar nog voor ik opnieuw van leer kan trekken, zucht hij met een glimlach: ‘Wie zegt dat ik het over jou had, schat? Volgens mij is de koppigste van ons, de haarbal die hier aan onze voeten ligt. Maar als jij je zo aangesproken voelt, moeten we de fakkel van James misschien wel aan jou doorgeven.’