Ik wandelde langsheen een bosrand. De zonnestralen deden mijn huid tintelen. Vitamine D werd haast voelbaar subcutaan aangemaakt. Het zoemen van de insecten die, net zoals ik, genoten van de intense natuurlijke warmte, overstemde de artificiële geluiden van bosmaaiers en bladblazers in de verte. Eén insect in het bijzonder zoemde veel luider dan de anderen. Was het zo dichtbij? Gedver, het beest landde net boven mijn lippen.
In plaats van het weg te wapperen had ik het lumineuze idee om het ongedierte weg te blazen. De lippen ferm op elkaar geperst haalde ik via de neus diep adem om het daarna – dat was het plan – met een stevige luchtverplaatsing andere oorden te laten opzoeken. Ik zoog zo hard ik kon via de neus mijn longen vol en… floep: daar ging ie! Minutenlang voelde ik het beestje spartelen en hoorde ik het zoemen in een holte tussen neus en oogkas. Lichtjes in paniek repte ik me naar de huisarts.
‘En wat denkt u dat er in uw sinusholte zit?’
‘Een vlieg dokter. Of een ander vliegbeest. Maar ik heb dat beest dus…’
‘… Opgesnoven, nabij de bosrand. Jaja, dat vertelde u me eerder al.’ Hij keek me vanachter zijn lampje en lange pincet argwanend aan. ‘Ik kan werkelijk niets zien, hoor.’
‘Ik voelde het nochtans erg lang spartelen. Hier.’ Ik wees daarbij gericht naar de plek waarvan ik zeker was dat het beest er nog moest zitten. Toch? Waar had het anders naar toe kunnen zijn?
Terug buiten op de stoep, een fortuin lichter na de spoedconsultatie, huiverde ik bij het idee dat ik een ongewilde gast met me mee naar huis zou nemen. De dagen daarna was de snottebellenproductie van die aard dat ik amper nog onder de mensen durfde te komen. Dag en nacht, snoot ik zakdoeken vol.
Tot drie dagen later, met een hevige niesbui, de vlieg naar buiten werd gekatapulteerd. Ingekapseld in geel slijm lag het als een stilleven in de laatste propere zakdoek die ik nog had. ‘Zie je wel! Zie je wel!’ Ik wilde de wereld laten zien dat ik toch niet gek geworden was. Een foto zou ik nemen en die naar mijn huisarts doorsturen, met hetzelfde onderschrift: ‘zie je wel!’ Maar ik hield me in en stak de zakdoek discreet weg. Ik zou straks mijn trofee nog ’s bewonderen. In mijn eentje. Zonder getuigen. Dit was míjn vlieg.