Vakantie! Heerlijk! Een huisje gehuurd. Midden in de natuur. Oké, midden in een woonwijk die midden in de natuur ligt. Maar rustig! Omgeven door vogelgezang. De wind die door de bomen ruist. Geritsel van een muisje in het gras. Bloemen die ontluiken. De buurvrouw die verontschuldigend haar hand opsteekt omdat ze persé vandaag het gras wil afrijden. Maar oké, het is een weekdag, buiten seizoen… Wat wil een mens? Het vakantiehuis heeft buren. En buren maaien gras. Ook in de maand mei.
Boekje lezen, wandelingetje, aperitiefje, de barbecue aansteken, snel wat groenten op tafel, de koekoek die op de achtergrond van zich laat horen. De mussen die op de voorgrond een hels kabaal maken en een verre buurman die een plaat oplegt. Een eentonige beat; één twee – drie vier (hoog hoog – laag laag), een synthesizereffectje dat een golf of zoiets moet voorstellen, nog een aanzwellende viool… en dan wordt het muziekje afgebroken. Het duurde niet langer dan twintig seconden. De rust herstelt zich. Er wordt bijgeschonken. Blauwe hemel. Ondergaande zon. Zelfs de mussen deren me niet.
Ook de buurman niet die hetzelfde liedje terug opstart. Net iets luider deze keer. Het dom commercieel discotheekdeuntje, door een Regi-adept in twee minuten in elkaar gestoken, stopt weer abrupt. De buurman heeft ongetwijfeld problemen met zijn muziekinstallatie. De stilte die erop volgt, wordt al snel terug overgenomen door de kwetterende vogels. Het vlees op de barbecue wordt omgedraaid. Ik nip van mijn glas en krijg een eerste lookbroodje voorgeschoteld. Dit is genieten…
En daar gaat ie terug. De buurjongen – ik heb beslist dat hij een tiener moet zijn – zet opnieuw dezelfde plaat op, die na een twintigtal seconden stopt, zonder dat het lied af is. Hij is ongetwijfeld zijn dansje aan het oefenen om dit weekend indruk te maken op het meisje waar hij al zo lang een oogje op heeft. Met de afstandsbediening (bestaat die nog?) in de hand, zapt hij het nummer steeds terug naar het begin, totdat zijn danspasjes perfect passen op de eentonige muziek.
Wat als de dj op de lokale scoutsfuif dit nummer niet wil draaien, vraag ik me af. Die kans lijkt me behoorlijk groot. De afgezaagde synthesizerdinges zouden door een kinderhand in elkaar geflanst kunnen zijn. Binnen de vijf minuten! En waarom zet die pipo zijn muziek steeds luider en luider? Daar waar de muziek eerst duidelijk uit het oosten kwam, galmt die nu rond het huis van de buren. Steeds hetzelfde eentonige muziekje belaagt me vanuit elke windstreek. Hémel! Zelfs op een weekdag is dit irritant!
Ik roep naar mijn wederhelft: ‘Waar komt in godsnaam dat vervelend riedeltje vandaan?’ Hij kijkt wat onbeholpen van het aangebrande vlees naar mij. Steekt zijn handen tot op schouderhoogte in de lucht en buigt zich dan terug over zijn mannenzaak. Ik krijg het op mijn heupen en begin naar de oorzaak van het gejengel te zoeken. Die jongen oefent niet op zijn slaapkamer. Nee, hij oefent op een rondrijdende discobar. Zo dadelijk verschijnt ie hier in de straat, op een kar getrokken door een tractor, want die muziek komt al lang niet meer van een idyllisch zolderkamertje.
Ik focus op het geluid, probeer de locatie te traceren… Daar is ie! Oh God, het is niet waar: een ijscokar… Drie grote afbeeldingen van hoorntjes met bolletjes die – op een rij – de ogen, de mond en de oren bedekken. De boodschap is duidelijk. Horen, zien en zwijgen, Els. Ik kieper de inhoud van mijn glas achterover en laat me de rest van de avond niet meer horen. De verliefde jongen op zijn zolderkamer was zoveel charmanter.
