Het zag er niet fraai uit. Die hoop stenen, die wel. Maar de achterpoot van de haarbal niet. Hij had zijn lichaamslengte en zijn lage ophanging verkeerd ingeschat. In plaats van óver de hoop te springen, ging hij er los door. Hij had nochtans een aanloop genomen… Ik kreeg het bloeden niet gestelpt en het verband had de haarbal sneller losgepeuterd dan dat ik het rond zijn poot had kunnen wikkelen. Het was een gedoe én een smeerboel.
“Dat ziet er niet fraai uit.” De vervangende dierenarts zuchtte. Dit was op een maandagochtend niet de patiënt waar zij op zat te wachten. Ze keek boos. Hield duidelijk meer van katten. “Eén nietje, meer kan ik niet doen.” De haarbal voelde de bui al hangen, wriemelde in mijn armen zoals een regenworm in de bek van een merel. Het getalm bleef duren. De assistente liet op zich wachten. “Kan je hem wat beter in bedwang houden,” commandeerde de vervangster en nog voor ik er erg in had, knalde ze het nietje in het gescheurde kussentje van zijn achterpoot. Hier zou de haarbal nog lang boos om blijven.
Antibiotica, pijnstillers en geen wandelingen meer, dat zou het genezingsproces ten goede komen. De pillen lustte de haarbal niet. Niet onder hondenbrokken gedraaid. Niet in een rolletje charcuterie. Waar hij wel voor open stond waren tot gruis geplette medicijnen die door (vers gemaakte) appelmoes werden geroerd. Mits het voldoende appelmoes was. Ik deed wat nodig was, want de haarbal had duidelijk pijn. Hij rilde, jankte, was aanhankelijk en wilde: of slapen; of geknuffeld worden. Zelfs nadat de verwarming wat hoger was gedraaid, had hij met zijn puppyogen nog een dekentje van de wederhelft weten af te troggelen. Toch, alle goede zorgen ten spijt, zag de wonde er een week later nog steeds niet fraai uit.
We maakten een afspraak bij onze vertrouwde dierenarts. Die bestudeerde eerst de wonde, dan de haarbal, daarna de wederhelft en ten slotte mezelf. De haarbal zat op de onderzoekstafel en onderging alles zorgeloos. Geen gepiep meer, geen gewriemel, hij was zelfs gestopt met rillen.
“Kan hij erop staan?” vroeg de dierenarts. “Ja, hij kan erop staan,” repliceerden de wederhelft en ik.
“Eet hij?” “Ja, hij eet.”
“Drinkt hij goed?” “Ja, hij drinkt goed.”
“Wandelt hij met jullie mee?” “Ja, hij wandelt met ons …”
Ditmaal voelde ik de bui hangen.
“Krijgt hij extra aandacht?” “Ja, hij krijgt …”
“Krijgt hij extra snoepgoed?” “Ja …” De wederhelft en ik begonnen steeds stiller te praten.
“Hoeveel kilo is hij bijgekomen?” “… twee kilogram.”
“Op?” “ … een … week.” Ons antwoord was nog nauwelijks hoorbaar.
De reprimande die de dierenarts daarop afstak, was zonder enige twijfel hoorbaar tot in de wachtzaal.
Het klonk niet fraai. De haarbal had ons voor de gek gehouden en wij waren er met onze vier voeten, blindelings ingelopen. Het verdict van de dierenarts, die ondertussen achter zijn bureau had plaatsgenomen, was onverbiddelijk: Geen pijnstillers meer, dagelijks één nieuw verband, op dieet zetten, strenger zijn en wandelen. Tweemaal daags. Minstens! Hij tikte daarbij zo hard op zijn toetsenbord dat ik vreesde voor een ontwrichte vinger. De haarbal sprong met de staart tussen zijn achterpoten van de onderzoekstafel. Ik zou gezworen hebben dat hij alles begrepen had.
Mijn wederhelft en ik ondergingen het standje van de dierenarts lijdzaam en telden geduldig de tegels op de vloer. De haarbal – die een kans had gezien om ertussenuit te knijpen – had wel een antwoord klaar. Met zijn zere achterpootje in de lucht huppelde hij tot onder het bureau van de dierenarts. Ik schreeuwde zijn naam nog, maar het was te laat. Hij was al begonnen zijn blaas te ledigen tegen de tafelpoot. Ongegeneerd liep hij eerst helemaal leeg en vervolgens naar de deur. Daar zouden we een tijdje niet meer welkom zijn.

Eén reactie op “Fraai!”
Goed gedaan
LikeLike