Op een stormachtige zondag gingen de vrouw met de snor en ik naar een literair festival in Sint-Niklaas. Dirk gaf er samen met andere auteurs een lezing. We waren (en blijven) fan en kochten zijn boek. Dirk en zijn kompanen stonden rond het middaguur op de bühne. Dat deden ze goed. We applaudisseerden. Intermezzo. Pauze.
Achteraan in de zaal was er frisdrank, koffie of thee te verkrijgen. Omdat het in de zaal erg koud was nam ik thee. Ik kreeg het er niet warmer van, dus sloeg ik mijn sjaal rond de nek. We wilden Vekeman die pas laat in de namiddag stond geprogrammeerd zien en gingen terug op onze plaatsen zitten. Het waren slechte stoelen. De meester zou trots op ons zijn.
Er was nog vier uur te gaan maar de tijd ging erg traag. Ik zag nog steeds geen cowboyhoed, dus Vekeman was nog niet gearriveerd. Het was de beurt aan twee auteurs in een niche. Niet zo mijn ding, maar over smaak valt niet te twisten. We applaudisseerden, omdat de auteurs dat verdienden, én in de hoop het zo wat warmer te krijgen. Dat hielp niet. Daarom zette ik mijn muts op. Intermezzo. Pauze.
Terug op onze plaatsen bleek dat het aantal lege stoelen op de vier rijen voor ons was verveelvoudigd. Dat was verdacht. Ik nam er het programmablaadje bij. Wat bleek: na de niche, zou er een overtreffende niche volgen. We hadden de keuze: na de voordracht heel hard applaudisseren om de leegte van de vertrekkers te compenseren, of zelf ook het hazenpad kiezen. De vrouw met de snor en ik wogen de pro’s en contra’s af; Er was nog drie uur te gaan; Dirk werd niet meer op de bühne verwacht; Vekeman was nergens te bespeuren.
De goesting om te blijven daalde zo naar het minpunt. Net zoals de temperatuur in de zaal, want de warmteblazer had al een tijd terug zijn laatste zucht uitgeblazen. Ik stak mijn handen in mijn wollen wanten. De vrouw met de snor keek me wat meewarig aan: Kom we gaan, zei ze.
Buiten wisselden de winderige buien elkaar af zoals aprilse grillen dat doen. Aan de overkant van de straat plooide de paraplu van iemand dubbel. Hulp kon niet meer baten. We ondergingen aan onze kant dezelfde spelingen van het ongure weer. Met de kap ver over onze hoofden getrokken, bekenden we beurtelings onze literaire zonden: Gabaldon, Roth, Lucinda, Follet, Gregory… Als je het doorvertelt, zal ik ontkennen…
In de auto was het wel warm. De ruitenwissers gingen een poos héél snel en hielden dan abrupt op, stand-by om de volgende bui te trotseren. Voor ons verscheen er een regenboog. Hij was fel, groot en dus héél dichtbij. Onze weg leidde naar daar waar de linkerkant van de boog de aarde raakte. De pot goud, riep ik. We kunnen rijk zijn! De vrouw met de snor moest erom lachen. Ik zwans niet, zei ik, rij naar Rood! We zullen nooit meer moeten werken. We kunnen een schrijvershol kopen. Misschien wel twee… Deze kans kunnen we niet laten liggen! Wie weet hoeveel kapers er al onderweg zijn.
We reden door Violet, Indigo, Blauw, Groen, Geel en Oranje. En daar stond hij. De grote pot goud (beeld je dat maar in). We waren rijk! De job hadden we al opgezegd. De therapeut ook. De camper was gekocht. De bucketlist geschreven. Bloggen konden we voortaan op dagelijkse basis. De manuscripten konden uitgewerkt worden. We waren al recepten aan het uitwisselen en theaterteksten aan het instuderen. De meester zou geen werk meer hebben!
En toen sprongen de ruitenwissers terug aan.


3 reacties op “Dromen en regenbogen”
👍
LikeLike
👍
Verzonden vanaf mijn Galaxy
LikeLike
mooi om nog zo’n dromen te hebben. Ooit vind je de pot wel 🙂
LikeLike