Rommelmarkt

Het is een stilzwijgende afspraak. Vergelijkbaar met Monopolie. Eén keer per jaar gaat de wederhelft mee over een rommelmarkt. Eén keer. Net zoals Monopolie. Dat spelbord wordt ook maximaal één keer per jaar opengevouwen. Dat maakt dat ik – wat de rommelmarkt betreft toch – elk jaar een strategische keuze moet maken. Binnenland versus buitenland. De bereikbaarheid. De grootte versus de reputatie van de markt. Het weer. De tijd van het jaar. De randanimatie… Je kan je niet voorstellen welke parameters er bij zo’n keuze van tel zijn. Dit jaar koos ik voor nabijheid, zonder gedoe. De dorpsrommelmarkt op wandelafstand en de haarbal mocht mee.

Bij de eerste stand werden verroeste stukken verkocht die, volgens de wederhelft, allemaal oude gereedschappen waren. Hij bleef lang gefascineerd staan kijken. Er kon zowaar iets bruikbaars tussen liggen. Mijn oog viel op een bak gebruikte vijzen. Ik wilde verder gaan. De haarbal wilde rechtsom keren. Toen wist ik al dat ik een verkeerde keuze had gemaakt. Ik wachtte geduldig – dat had ik toen nog – en was opgetogen wanneer de wederhelft de pijptang terug op zijn plaats legde. ‘Die zie je ook niet vaak meer,’ zei een voorbijganger doelend op de haarbal. Zijn vrouw draaide zich om met een emmertje wasspelden in haar hand. ‘Wat is ie dik!’ zei ze al lachend. ‘Hij is niet dik,’ repliceerde ik, ‘hij is zo gebouwd.’ ‘Ja, hoor…’ zei ze en begon af te bieden op het emmertje.

De haarbal had succes. Om de haverklap werden we aangesproken. Alle kinderen wilden hem aaien. Haast iedereen was aardig. De haarbal vond het geweldig! We waren natuurlijk niet de enige bezoekers die hun viervoeter hadden meegenomen. Onze haarbal wilde ze allemaal dag zeggen. Wat onmogelijk was in de mensenzee, die op zijn ooghoogte het dubbele aan benen telde. Bij de minste afleiding zou hij verstrikt kunnen geraken. Ik had geen zin in gedoe. Daarom moest de haarbal “aan de voet” lopen. Dat deed hij door al de afleiding daar met tegenzin en alleen in ruil voor snoep, dus hield ik de ene na de andere koek voor zijn neus. We wandelden zo redelijk vlot voorbij een tafel waarop twee vrouwen, druk keuvelend, hun oude garderobe hadden uitgestald. Alles aan twee euro. De jurken kostten er vijf.

Ik bleef staan bij een kraam met tweedehands boeken. Het koppel marktkramers – ze waren  te goed georganiseerd om hobbyisten te zijn – had ook een hond. Dat bemoeilijkte het snuisteren. Onze haarbal dook steeds weer de tafel onderdoor. Ik vond het irritant. Het koppel niet, de man had altijd al dat model van hond gewild. Hij vroeg me de pieren uit de neus. Dat bemoeilijkte het snuisteren nog meer. Van de wederhelft was er geen spoor meer te bekennen. Ik wierp nog een laatste blik op de gekreukte boekomslagen. Het beloofde nog vermoeiend te worden. We waren nog geeneens halfweg.

Met het koekiemonster ter hoogte van mijn knie baande ik me een weg tussen het volk, op zoek naar de wederhelft. Ik zag hem bij een tafel met glazen, servies, plastiek potjes en andere huis-tuin-keuken-rotzooi staan. ‘Wat sta je hier bij deze hoop brol te doen,’ vroeg ik. ‘Brol?’ onderbrak de man aan de andere kant van de tafel me. Ik kreeg geen tijd om te verontschuldigen, ik had de lijn van de haarbal gelost. Die was tot bij het kraam ernaast geraakt en stond kwijlend bij een berg knuffels. Hij had er maar een uit te kiezen. Maar nee, die waren niet goed genoeg. De haarbal hapte naar de gele Minion van een meisje dat bij de berg stond. ‘Die was toch te koop?’ vroeg ik aan de moeder van het in huilen uitgebarsten kind. De moeder schudde traag het hoofd en stak, met de palm naar boven gericht, haar hand naar me uit. ‘Dat is dan twintig euro,’ zei ze met een gladgestreken gezicht.

‘Kijk, wat een dikke hond,’ fezelde er iemand achter mijn rug. ‘Mijn-hond-is-niet-dik!’ gilde ik. De wederhelft kwam toegesneld om me te helpen. Althans, dat dacht ik. ‘Heb je een zak bij?’ vroeg hij en toonde daarbij trots een gigantische berg Tupperware potjes van Chinese makelij die hij tussen zijn ellebogen, onderarmen en beide handen ingeklemd hield. ‘Ben je helemaal gek geworden? Wat heb je voor die brol betaald?’ schreeuwde ik. ‘Ik verkoop geen brol!’ riep de man vanachter zijn tafel terug. Ik kan niet meer zeggen hoe, of in welke volgorde, ik het kind heb gekalmeerd, haar moeder afkocht, de haarbal in toom hield en een plastiek zakje uit mijn handtas toverde. Ook niet hoe, of langs waar ik de markt ben afgeraakt. Wel dat ik in de ene hand een gele Minion vasthield en met de andere de haarbal net niet wurgde.

Volgend jaar pak ik het anders aan. Dan ga ik zelf achter een vouwtafel of twee staan. En bij een goed idee, horen notities. Ik neem pen en papier:  De publiekstrekker op vier poten bind ik vast aan een tafelpoot aan de straatzijde. Ik zie de opstopping al voor me. Laat ze dan maar zeggen dat de haarbal dik is. Iedereen zal halt moeten houden bij mijn kraam. Ik zet er de lelijkste borden en glazen op waar ik thuis geen set meer van kan maken. Ik hang de kledij waar we niet meer in kunnen aan een kledingrek. 2 euro ’t stuk. Noot: misschien een tweede rek voorzien.  Uit de garage neem ik het oudste en meest verroeste gereedschap. Een bak met kromgeslagen nagels en gebruikte vijzen ook. Namaak Tupperware kan erbij en misschien dat ik het bordspel Monopolie verkoop: zo goed als nieuw. Amper gebruikt.

2 reacties op “Rommelmarkt”

Plaats een reactie