Het huis van de burgemeester

‘De deur naar de keuken moest van de burgemeester vanaf valavond altijd toe. Dat staat me heel helder bij: Porte arrière toujours fermée.’ Ik geef de wederhelft gelijk: dat had de burgemeester inderdaad gezegd. Uitdrukkelijk zelfs. Iets met everzwijnen die hier ’s nacht rondstruinen en zomaar in de keuken durven te belanden. Over vleermuizen had hij niets gezegd. ‘Maar nood breekt wet, toch? Of een heleboel porseleinen borden…’ zeg ik en wijs naar de antieke wandkast waar de burgemeester zijn mooiste servies heeft uitgestald.  Fijn beschilderde witte borden, elk bord een eigen tafereel. ‘Ik wed dat ze handgeschilderd zijn. Hebben we een goede verzekering?’ vraag ik aan de wederhelft. ‘Maak het niet erger dan het al is,’ antwoordt die. Een constructieve oplossing heeft hij nodig.

Hoe waren we in deze benarde situatie verzeild geraakt? Impulsief. De wederhelft en ik boekten vorige maand een reis naar het Zuiden van Frankrijk. We hadden toen nood aan een streepje zonneschijn. Bij de start van onze zoektocht naar een vakantiehuis was het al meteen duidelijk: de toplocaties waren allemaal verhuurd. Of toch niet? We vonden een “charmante” alleenstaande woning. Pal tussen de Lot en de Dordogne, waarvan ik niet wist dat ze zo dicht bij elkaar lagen. Te mooi om waar te zijn? Natuurlijk…

Aangekomen, verwittigden we de burgemeester en wachtten bij de voordeur. Ik klappertandde en nam alvast een fleecetrui uit mijn reistas. Het “charmante” huis bevond zich namelijk op een hoogplateau dat tussen de twee rivieren oprees. Ver beneden onder ons, aan de oevers van de Lot en de Dordogne, was het lekker warm. Boven op de berg mochten we er tien graden afdoen. De woning had in het Franse Bokrijk niet misstaan. Gebouwd nog voor de eeuwwisseling. Die van 1900, bedoel ik. Dat stond niet op de website van de verhuurmaatschappij. Het was de burgemeester die tijdens de rondgang door het huis met trots vertelde dat zijn grootmoeder in 1899 op Maria-Lichtmis in een tobbe in deze keuken het levenslicht zag.

De burgemeester was nostalgisch ingesteld. Hij had spijt van zijn verhuis naar een comfortabeler appartement in het dorp twee kilometer verderop. Dat geloofde ik niet. Zijn vrouw was wat ziekjes geworden. Dat geloofde ik dan weer wel: iedereen zou ziek worden tussen die vochtige muren. De burgemeester bleef in de stoffige woonkamer lang stilstaan bij de staande klok die niet stilstond en ons daar elk kwartier aan zou herinneren. ‘Antiquité précieuse,’ zei hij. Moesten we afblijven. Aan de inrichting en de kleuren van de tegels konden we ervan uit gaan dat er in de jaren zestig een nieuwe badkamer was geplaatst. Dat was meteen het enige “moderne” lichtpuntje. Tenslotte kwamen we via de keuken en haar achterdeur uit in een tuin die sinds de jaren 80 niet meer was onderhouden. Het doorgeschoten onkruid was een bos geworden. Dat trok wilde dieren aan. Everzwijnen. Over vleermuizen had hij niets gezegd. En zo komen we uit bij de discussie waarmee ik dit stuk begon.

De wederhelft en ik staan voor een stoefkast waarin makkelijk vijftig porseleinen bordjes staan te pronken. Allebei zonder benul achter welk bordje de vleermuis zich verschuilt. De wederhelft klimt op een wankele stoel met een dubbelgevouwen badhanddoek in zijn hand. Heel voorzichtig neemt hij een bordje weg. Nog voorzichtiger neem ik het aan en zet het op de tafel. Zo gaan we door. Bij het vijfde bordje fladdert de vleermuis weg. Ik gil en duik onder de tafel. De wederhelft springt met de handdoek in de lucht naar het beest en belandt naast me op de grond. Zonder vleermuis. Het wordt stil. ‘Zou ze naar buiten gevlogen zijn?’ vraag ik. ‘Of zou hij zich achter een ander bordje hebben verstopt?’ vraagt de wederhelft. We maken het stil en luisteren naar de geluiden van de nacht. Aanvankelijk horen we alleen de bosuil. Daarna ook geritsel in de wandkast. ‘We laten de deur openstaan. Zo kan ie vannacht naar buiten vliegen,’ zegt de wederhelft beslist. ‘En de everzwijnen dan?’ vraag ik. ‘Dat is een gok die we dan maar nemen,’ antwoordt hij.

De volgende ochtend vinden we de keuken zoals we ze hadden achtergelaten. Vijf bordjes op een stapeltje op de tafel. De andere onaangeroerd in de stoefkast.  We blijven lang staan luisteren, maar horen niets meer. Ik zet de bordjes terug in de kast. De wederhelft maakt warme chocomelk. Dan verschijnt de burgemeester met een verlepte krop sla uit zijn moestuin in de achterdeur. We bieden hem een kop aan en houden de schijn op. Er is niets gebeurd. Over vleermuizen had hij niets gezegd, toch?

Eén reactie op “Het huis van de burgemeester”

Plaats een reactie