De Bijeneter

Dinsdag 13 juni: Het nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje onder de vogelspotters. Er was een koppeltje bijeneters gezien in een onooglijk klein stukje schijnvallei tussen een ijzermarchand en een afvalverwerker. De twee “adulte” bijeneters waren al “foeragerend”, “baltsend” en “parend” gespot in hun “broedbiotoop”. Die informatie was voor de vogelaars voldoende om massaal naar de plek te trekken.

Natuurlijk wilde ik ook een glimp van de bijzondere vogel opvangen.

Woensdag 14 juni 07.35u: Ze stonden in drommen langs het jaagpad geposteerd; in camouflagekleur uitgedoste mensen met telelenzen, verrekijkers en professionele camera’s. Ik beken; zelf had ik uit nieuwsgierigheid ook een omweg gemaakt, maar op dat vroege uur was ik toch verrast door hun grote aantal en de uitgestelde apparatuur. Ik parkeerde mijn fiets tussen twee schouderhoge driepikkels en hun respectievelijke eigenaars. Neen, ze hadden de vogels die morgen nog niet gezien. Gisterenavond zaten ze ginds. De man links van me wees naar een boom in de verte. Ze waren er wel, want ze hadden hen al gehoord, verzekerde de man aan mijn rechterzijde me. Het was gewoon wachten tot er iemand een glimp van hen zou opvangen. Tijd die ik niet had. Ik moest me haasten, werd op het werk verwacht, dus nam ik me voor dat ik die avond, op de terugweg, opnieuw bij de vogelaars halt zou houden.

Woensdag 14 juni 07.42u: In opperste concentratie spiedde ik het jaagpad (opgelet-in-slechte-staat) af naar putten en andere obstakels. Wat verderop zat er een prachtige vogel. Ik herkende hem niet meteen. ‘Wat ben jij mooi,’ zei ik luidop waarna hij opvloog. Zijn blauwgroene buik, felgele hals, en rode kopje vielen meteen op. Zijn snavel deed me denken aan dat van een ijsvogeltje. Maar de vogel daar was groter én mooier. Mijn frank viel: dat was hem. Het was de bijeneter! De vogelaars stonden op de verkeerde plek! Ik moest er spontaan om lachen. Mijn dag kon niet meer stuk.

Woensdag 14 juni 16.54u: Alle verrekijkers en camera’s stonden gericht op een tak aan de einder. Met het blote oog was de vogel onmogelijk te zien. ‘Jullie hebben hem in het vizier?’ vroeg ik. De vogelaar naast me antwoordde bevestigend en wees in de verte. ‘Als je wil, mag je gerust even mijn kijker gebruiken.’ ‘Nee, dank je,’ zei ik beleefd, ‘heel vriendelijk van je, maar ik zag hem vanmorgen al.’ ‘Waar? Hoe! Wanneer?’ vroeg de man ongemanierd. Ik antwoordde: ‘Honderd meter verder. Daar. Op het jaagpad. Hij vloog weg toen ik er met mijn fiets passeerde. Jullie stonden hier. Maar de bijeneter was daar.’ De man begon heftig het hoofd te schudden. ‘Éen van jullie had zijn kijker die richting uit staan,’ vulde ik aan, alsof ik gevraagd werd bewijslast aan te dragen. ‘Dat kan niet.’ De man liet geen ruimte voor dialoog. ‘Je hebt gewoon een gele kwikstaart gezien.’ Punt. Hij zette zijn oog terug tegen het oculair van zijn kijker. Ik kreeg de kans niet om te zeggen dat een kwikstaart geen blauwe buik en geen rode kop heeft; eenvoudigweg van kop tot staart integraal geel is, maar ik liet de man in zijn waardigheid en vervolgde mijn weg.

Vrijdag 16 juni 18.41u: De wederhelft en ik passeerden de groep vogelspotters. Ze zagen er – met dat het weekend was begonnen – heel wat minder professioneel uit. Moe van een lange werkweek, toch opgetogen dat ze eindelijk de bijeneter konden spotten. Ze waren erg vriendelijk. Twee mannen met een kijker nodigen ons uit om door de lens te kijken. Ze duldden geen nee. We konden het vrouwtje zien. Het mannetje was van hun radar verdwenen. Ze vroegen zich al enige tijd af waar hij was gebleven. We keken door de kijkers. Het vrouwtje zat op een tak – correctie: we zagen het vrouwtje die “foerageerde”. Niettemin; ze was mooi, maar zat uiteindelijk toch maar gewoon op die tak. Onbeweeglijk. Na twee minuten hadden we het wel gezien. We bedankten het gezelschap en reden verder.

Vrijdag 16 juni 18.45u: Het zou een boeltje worden. Een cascade van jammerlijke gebeurtenissen. De wederhelft was achter me gaan rijden zodat we de tegenliggers op het jaagpad makkelijk konden kruisen. Een visser die aan de waterkant zat, stak onvoorzien zijn hengel ver naar achter. De tegenliggers rinkelden luid met hun fietsbel. Het geluid schrok enkele duiven op. Die vlogen in een boom. In die boom zat blijkbaar de bijeneter. Die sprong verstoord van zijn tak, zag het rommeltje onder hem te laat, veranderde nog van koers, kon de tegenliggers maar net ontwijken en smakte vervolgens ongelukkig tegen mijn fietstas aan. Hij moest duidelijk even bekomen, bleef onbeweeglijk aan de rand van het jaagpad zitten. ‘Dit ziet er niet goed uit,’ zei ik. ‘Is dat een kolibrie?’ vroeg de visser. ‘We kunnen hem hier niet achterlaten,’ besloot de wederhelft. Ik nam het vogeltje op en zette het in mijn fietsmand. Heel voorzichtig maakte ik rechtsomkeer. Bij de vogelspotters aangekomen, schraapte ik mijn keel. ‘Jullie waren op zoek naar het mannetje, toch?’

2 reacties op “De Bijeneter”

Plaats een reactie